Doctoraatsproject

 

 

Samenvatting

Marlies Maes (2016). Eenzaamheid in de adolescentie: Types van eenzaamheid, meting en een meta-analytisch perspectief op groepsverschillen

Supervisor: Prof. Dr. Luc Goossens Co-supervisor: Prof. Dr. Wim Van den Noortgate

Eenzaamheid is een onaangenaam gevoel dat ontstaat wanneer mensen een kwantitatief of kwalitatief tekort ervaren in hun sociale relaties (Perlman & Peplau, 1981). Het is een bijzonder relevant fenomeen tijdens de adolescentie, wanneer veel veranderingen in sociale relaties plaatsvinden. Onderzoek hiernaar is niet alleen belangrijk vanwege de sociale pijn die eenzaamheid met zich meebrengt, maar ook omdat het gezien wordt als een risicofactor voor vele mentale en fysieke problemen (Hawkley & Capitanio, 2015; Heinrich & Gullone, 2006). In dit doctoraat richtten we ons op drie onderbelichte onderwerpen: (1) types van eenzaamheid; (2) psychometrische kwaliteiten van een multidimensionele eenzaamheidsmeting; en (3) groepen die mogelijk extra kwetsbaar zijn voor het ervaren van eenzaamheid.

Ten eerste richtten we ons op intieme en relationele eenzaamheid. Het eerste is het gevoel een hechte band met iemand te missen (bijvoorbeeld met een ouder of beste vriend) en het tweede is het gevoel een netwerk van sociale relaties te missen. We identificeerden een groep adolescenten die zich intiem eenzaam voelden (in relatie met hun ouders), maar niet relationeel eenzaam (in relatie met een groep leeftijdsgenoten) en een andere groep adolescenten die zich relationeel, maar niet intiem eenzaam voelden. Bovendien vonden we dat deze groepen anders scoorden op verschillende aspecten van welzijn. In een andere studie keken we specifiek naar relaties met leeftijdsgenoten. Voor zes gevestigde eenzaamheidsmetingen specificeerden we welk type eenzaamheid ze meten. Uit de resultaten bleek wederom dat intieme eenzaamheid (in de dyadische context van vriendschappen) en relationele eenzaamheid (in de bredere context van een groep leeftijdsgenoten) onderscheiden konden worden.

Ten tweede richtten we ons op psychometrische kwaliteiten van de multidimensionele Leuvense Eenzaamheidsschaal voor Kinderen en Adolescenten (LEKA; Marcoen, Goossens, & Caes, 1987). We onderzochten de betrouwbaarheid van LEKA scores uit studies die werden uitgevoerd in verschillende groepen adolescenten. Bovendien onderzochten we meetinvariantie over geslacht, leeftijden en culturele groepen. De resultaten toonden aan dat de betrouwbaarheid van scores verkregen met de LEKA goed was over de verschillende groepen heen en dat de items en de onderliggende latente factoren van de LEKA vergelijkbaar geïnterpreteerd werden door jongens en meisjes, door participanten uit verschillende stadia van de adolescentie en door adolescenten uit twee heel verschillende culturele groepen.

Ten derde richtten we ons op fysieke gezondheid en geslacht. Deze twee factoren zouden individuen kwetsbaar kunnen maken voor het ervaren van eenzaamheid. Via multiniveau meta-analyses vonden we dat kinderen en jongeren met een chronisch fysieke aandoening, gemiddeld gezien, een beetje eenzamer waren dan hun leeftijdsgenoten zonder een dergelijke aandoening. Het is hierbij wel belangrijk op te merken dat individuen met een chronische aandoening een erg heterogene groep zijn, ook binnen specifieke aandoeningen. Wat betreft geslacht, vonden we dat mannen en vrouwen doorheen de levensloop erg vergelijkbaar zijn wat betreft gemiddelde eenzaamheidsscores.

Samenvattend biedt dit doctoraat een meta-analytisch perspectief op eenzaamheid betreffende types, meting en kwetsbare groepen. Naast het tegemoetkomen aan belangrijke hiaten in de eenzaamheidsliteratuur, roepen de resultaten ook nieuwe onderzoeksvragen op. Door suggesties voor toekomstig onderzoek aan te bieden, hopen we anderen te inspireren om onze huidige kennis uit te breiden en het eenzaamheidsonderzoek vooruit te brengen.